Machteloos zoeken in de jungle

De jungle op de Solomoneilanden. (Foto: Stefanie Janssens)

 

Eind januari 2009. Stefanie neemt afscheid van haar vriend Dries. Hij trekt alleen de jungle in op de Solomoneilanden. Ondanks dat hij goed geïnformeerd was en veel ervaring heeft met solotochten, kon hij zich niet voorbereiden op datgene wat zou komen. Stefanie probeert hem ondertussen te redden met de hulp van de Australische politie en de lokale bevolking.

“We moeten Dries zoeken!”, roept John. De kleine, zwarte man, die bekend staat als een van de stoerste mannen op de Solomoneilanden, is ongerust. “Heel mijn dorp is weggevaagd door een modderstroom. Alles staat onder water. Het is veel te gevaarlijk in de jungle voor Dries. Hij is mijn broer en jij bent mijn schoonzus. Ik moet hem vinden.” De handgebaren die hij maakt, versterken de geloofwaardigheid van zijn woorden.

John is sinds een paar weken mijn schoonbroer. Onofficieel dan wel. Het was de enige manier om bij zijn stam te horen. Hij is er zelfs leider van. Overal heerst de gedachte dat zwarten niet met blanken mogen praten. Dries en ik stonden volgens hen een trap hoger. Door de heimelijke ceremonie mag ik de andere vrouwen helpen met de afwas. En Dries mocht terwijl mee rond het kampvuur zitten met de mannen om whisky te drinken. Mocht. Want hij is ondertussen al twee dagen alleen op tocht in de jungle.

“Laat Dries maar doen. Hij wou per se de stoere man uithangen in de jungle. Hij mag nu ook de gevolgen ervan dragen”, lach ik terug. Zo erg kan het nu toch niet zijn. Hij zit hoog en droog op de bergkam. Ik kijk achter me en spot de bergrug in de verte. “Nee, Stefanie. Ik heb gehoord dat er tientallen doden zijn over heel Guadalcanal. We moeten naar Honiara. De hoofdstad. Daar kunnen we hulp zoeken.” Johns bruine ogen verraden zijn ongerustheid. Ik stem in met zijn voorstel. Hij zegt het niet, maar ik zie het wel. Hij voelt zich schuldig omdat hij Dries heeft aangemoedigd om alleen de jungle te doorkruisen.

 

***

 

De maan verlicht af en toe mijn handen. Ze verschuilt zich telkens weer achter lange sluierwolken. Het stormweer is gaan liggen. De golven zijn minder sterk dan vanochtend. De afgebroken takken en het wrakhout zijn nog niet verdwenen. Ze maken nog steeds een holle klap tegen de motorboot. De Solomonzee wiegt me in mijn gedachten. De schade op Guadalcanal is enorm. Dries mag geen deel uit maken van die tientallen doden. Dat kan gewoon niet. Hij mag mij hier niet alleen laten.

Het wrakhout en de afgebroken takken langs de kustlijn van Guadalcanal. (Foto: Stefanie Janssens)

Het opzwepende gezang van John en zijn vrienden verplaats ik naar de achtergrond. Ik filter hun dronkenmansliederen uit mijn hoofd weg. De enige persoon die er een plaats in heeft, is Dries. John zijn reddingsteam uit Chiri Village start morgen met zoeken. Ze zijn met vijf. Heel veel kan ik niet doen en daarom voel ik me zo machteloos. Ik kan enkel hopen dat ze Dries vinden. De man waarmee ik nog maar acht maanden een relatie heb.

John heeft al meer dan genoeg op. Zijn brede glimlach krijgt hij maar niet van zijn gezicht. Ook zijn stem is helemaal anders. Hij is zat. De fles bier is zijn rechterhand is halfleeg. De alcohol komt van mij. Ze dient als bedanking. Voor wat hoort wat. John helpt mij om Dries terug te vinden. Het enige waarmee ik John en zijn vrienden een plezier kan doen, is eten en een fles drank kopen. John zijn ongerustheid lijkt volledig verdwenen. We zijn bijna halfweg en ik wil zo vlug mogelijk in bed.

De motor van de boot sputtert. Ik draai me om en hoor dat hij geen geluid meer maakt. Ik kijk met een kleine schrik naar John. De tranen komen in zijn ogen van het lachen. Vijf stille seconden gaan voorbij. John geeft de aanzet voor een nieuw lied dat ik nog nooit gehoord heb. Het is alsof er niets aan de hand is. “We zullen bij het volgende dorp aanmeren. Daarna gaan we door de jungle naar huis”, vertelt John met een lichte hik tussendoor. Zijn glimlach is er nog niet kleiner op geworden.

 

***

 

“Kom, Stefanie. We gaan de jungle in”, herhaalt John. Ik heb het voorbije uur mijn mond amper opengedaan. Niemand durft me aan te spreken omdat ik een blanke vrouw ben. Het enige wat ik in tussentijd gedaan heb, is voor mij uit zitten staren terwijl ik aan Dries denk. Ik sta op en wandel naar John. De alcohol die hij daarnet op de boot gedronken heeft, is nog niet uit zijn bloed verdwenen. Erger nog. In een euforische bui heeft hij hier met de stam nog meer gedronken. Solomoneilanders kunnen al zo slecht tegen drank en John heeft zijn grens bereikt. Niet dat ik het hem kwalijk neem. Maar ik wil nu echt alleen zijn. Gewoon slapen zodat deze dag voorbij is en ik even niet aan Dries hoef te denken.

De bladeren van de vijf meter lange bomen kaatsen de maanstralen terug de hemel in. Het is veel te donker. Daarom blijf ik dicht bij John en klamp ik me tegen hem aan. Van overal komen er geluiden die ik niet kan plaatsen.

“Dat zijn de dorpsbewoners die mij uitlachen omdat ik met een vrouw door de jungle loop”, roept hij. John haalt zijn lemmet uit zijn zak en slaat ermee in het rond. Ik zet drie grote stappen opzij.

“Fuck you, laat mij met rust!”, brult hij terwijl er een afgesneden tak op de grond valt.

“John, wat gebeurt er?”

“Ik zeg het toch. Dat zijn de dorpsbewoners. Ze gooien met stenen naar ons.” Hij is ervan overtuigd dat we omsingeld zijn.

Ik probeer John te kalmeren, maar het lukt me niet. De geluiden zijn er. Ik kan niet tegen hem zeggen dat hij het zich inbeeldt, want ik weet zelf niet vanwaar ze komen. Hij roept verder en ik ben nog altijd drie stappen van hem verwijderd. Net op het moment dat mijn schrik voor John met zijn lemmet weg is, keert de schrik voor de duistere jungle terug. John is ondertussen weer op zijn gemak. De kleine, afgebroken takken kraken bij elke stap die ik zet. Ik moet mijn best doen om het te horen, want de geluiden uit de jungle overheersen nog altijd.

John, de onofficiële broer van Dries. (Foto: Stefanie Janssens)

“Het gaat niet meer zo goed tussen mijn vrouw en ik. De seks is niet meer zoals het hoort te zijn”, vertelt John terwijl een walm van alcohol uit zijn mond komt. “Ik wil eens met een Westerse vrouw seks hebben. Gewoon om het verschil te weten.”

Ik laat John verder praten.

“Vrouwen uit Europa en Amerika hebben elke dag seks en niet enkel met hun partner.”

Ik denk na over wat ik zeg. “Dat is niet waar, John. Vrouwen hebben niet elke dag seks en al zeker niet met meerdere partners. Niet iedereen is zo. Dries is mijn vriend en ik zou hem nooit bedriegen.”

John heeft geen oor naar mijn woorden. Ze verdwijnen in de tropische lucht tussen ons.

“Elke Westerse vrouw heeft een Kamasutra naast haar bed liggen. Het is mijn grootste droom om er met een seks te hebben.”

John blijft zijn woorden herhalen. Ik wil er nog op ingaan, maar het is beter dat ik zwijg. Hij zal altijd een tegenwoord hebben omdat hij zat is. De persoon naast mij is niet de John die ik ken. Ik ben niet op mijn gemak naast hem. De overvloed aan junglegeluiden maakt mij bovendien ook bang. Misschien is het de Velléman die rond ons loopt. Ik werp een blik over mijn schouder om te kijken of hij misschien achter mij staat. Niemand.

De Velléman was een magisch persoon. De legende vertelt dat hij in een uur van de Solomoneilanden naar Parijs kon lopen. Hij was zogezegd daarom een boodschapper tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was zo snel dat je hem niet kon zien. Nu denken alle Solomoneilanders dat zijn ziel door de jungle rondzwerft. Wanneer hij je aantikt, val je verlamd neer op de grond. Drie dagen later komt hij terug en tikt hij je een tweede keer aan. Bij die tweede aanraking sterf je. Ik weet niet of het waar is, maar ik hou er toch rekening mee. Ik voel mezelf wegglijden in een zee van angst.

 

***

 

“Nee, John. Je blijft hier slapen. Het is veel te gevaarlijk om nu nog de rivier over te steken”, beveel ik John terwijl hij mij probeert te onderbreken.

“Maar de mensen gaan roddelen. Ze gaan dingen denken die niet kloppen.”

“Dat kan mij nu niet schelen. Dries zou het allesbehalve veilig vinden om je nu nog naar je dorp te sturen. Ga naar binnen, John.” Hij stapt voorzichtig mijn houten hut binnen. Ik leg zoveel mogelijk spullen op mijn bed. Zijn grote droom om met een Westerse vrouw seks te hebben, spookt nog steeds door mijn hoofd. Nu bijna heel mijn bed vol ligt, is het onmogelijk om met twee in het bed te slapen.

Ik bied hem mijn bed aan. Als gast verdient hij het beste. Hij heeft me tenslotte veilig thuisgebracht. Zonder hem zou ik nu niet in mijn hut zijn. Ik leg me neer op de kussens die ik daarnet op de grond heb gelegd. Dik tegen mijn goesting door de dikke, zwarte spinnen die hier rondlopen. Dries deed ze meteen dood. Nu moet ik het aanvaarden dat er tientallen van die schepsels naast mij rondlopen. Ik blijf alert voor een mogelijke ontmoeting met een achtpotig insect. John woelt ondertussen al constant in bed terwijl hij me vraagt om seks met hem te hebben.

Plots is het stil. Ik hoor enkel de wind buiten waaien. Wanneer ik me op mijn linkerzij draai, hoor ik Johns beide voeten de grond raken. Hij staat recht. Ik hoor dat hij mijn richting uitkomt en probeer te kijken of mijn oren me de waarheid vertellen. De maanstralen die doorheen de spleten van de hut komen, helpen niet. Het is te donker. Nog geen tien seconden later ligt John naast mij op de grond. Hij begint opnieuw over zijn natte droom.

“John, ga alsjeblieft terug in bed liggen”, smeek ik bijna. Mijn stem was niet overtuigend genoeg en hij blijft naast me liggen. Ik blijf aandringen en uiteindelijk kruipt hij terug in bed. Twee minuten later ligt hij terug naast me. Ik probeer opnieuw, maar deze keer lukt het me niet. John blijft koppig liggen. Ik sta op en kruip nu in mijn bed waar John normaal zou moeten liggen. Het bed waarin ik nu eigenlijk ook met Dries zou moeten liggen.

 

***

 

De neervallende golven van de zee maken mij wakker. Ik lig nog steeds onder mijn muskietennet dat boven mijn bed hangt. Ik kruip er vanonder en kijk naast me. John ligt niet meer op de grond. Hij zit nu voor mijn hut.

“Wil je alsjeblieft nooit aan Dries vertellen wat ik gisteren allemaal gezegd heb?”, smeekt hij me. Ik knik bevestigend.

John gaat naar buiten en stapt naar de rivier die hij moet oversteken om naar zijn stam te gaan. John zou me nooit pijn willen doen. Maar alcohol kan verschrikkelijke dingen doen met het verstand van mensen.

 

***

 

“Je moet me begrijpen”, zeg ik in mijn beste Frans. “Mijn vriend is al zeven dagen in de jungle. Sindsdien heb ik niets meer van hem gehoord. We hebben gezocht, maar we vinden hem niet.  Hij moet zo vlug mogelijk uit de jungle. Alleen in Honiara kan ik hulp krijgen van de Australische politie.” De Franse soldaat wijst naar de zodiacboot waar ik in moet kruipen. Twee soldaten varen de kleine, rubberen boot naar het grote marineschip. Ze hebben net een oefentraining op zee achter de rug. Het is me gelukt. Ik mag mee naar Honiara.

Het Frans marineschip waarmee Stefanie naar Honiara mocht. (Foto: Stefanie Janssens)

De voorbije drie dagen heb ik niet veel kunnen doen. De tijd gaat enorm traag voorbij. Ik probeer ze te doden door op mijn gitaar te spelen. Wanneer ik dat niet doe, ga ik meestal naar de zee. Ik heb er al uren versleten terwijl ik in de verte tuurde. Ik dacht dat Dries elk moment tevoorschijn zou komen. Maar hij kwam niet. Eergisteren had het reddingsteam van John spullen van Dries gevonden. Maar Dries was er zelf niet bij. Ik heb zoveel schrik dat ze hem niet gaan vinden en dat ik hem nooit meer zal zien. Het is zo moeilijk om positief te blijven. Gevoelens van lichte woede en verdriet bestempelen mijn dagelijkse stemming. Ik moet ook alles uitleggen aan zijn ouders. Zij verstaan de situatie natuurlijk niet. Binnen een week vertrekt ons vliegtuig richting Nieuw-Zeeland. Wat als ik tegen dan nog altijd niets van hem gehoord heb?

“Wat doen we met die lange, rode dreadlocks?”, hoor ik de twee soldaten aan elkaar vragen. Ik zit ondertussen op het Frans marineschip. Mijn lange rok en bruin T-shirt zijn vervangen door een blauw marinepakje. Mijn zwarte teenslippers heb ik ook moeten uitdoen. Bij elke stap die ik nu zet, hoor ik de hak van mijn schoen op de grond neerkomen. Het vertrouwde geluid van mijn slipper die tegen mijn voetzool slaat, is verdwenen.

Ik krijg een lange regenjas in mijn handen geduwd. “Het is beter dat je de kap over je haar doet. Je mag niet opvallen tussen de rest. De pers is aanwezig in Honiara wanneer we zullen aankomen.”

Dat was de voorwaarde. Ik moest me vermommen, want normaal mocht niemand mee op het schip door de verzekering. De pers mag mij dus zeker niet filmen.

 

***

 

Ik prik in de Hollandse kroket die voor me op mijn bord ligt. Aan de andere kant van de tafel zit Douglas. Zijn kroket gaat vlot naar binnen. Hij werkt bij de Australische politie en leidt de zoektocht naar Dries.

“Zin in een goeie vrouwenfilm met warme chocolademelk?”, vraagt Helen, de Nederlandse vrouw van Douglas. Ik twijfel even of ik niet liever alleen wil zijn vanavond, maar stem toe.

“Super! Dan kijk ik straks welke films ik nog allemaal heb staan”, glimlacht Helen.

Ik neem een laatste hap van mijn kroket. De helikoptervlucht van daarnet zindert nog steeds na. Dries gaat nooit geloven dat ik in de helikopter over de jungle heb gevlogen. Jammer genoeg was het geen pleziervlucht. Ik heb voortdurend naar buiten zitten staren. Misschien dat ik dan Dries zou vinden. Misschien zou hij het dan direct gezien hebben dat ik in een helikopter gezeten heb. Dan hoefde ik het hem niet meer te vertellen. Ik heb bijna elke boom, plek en steen bestudeerd, maar Dries was nergens te bespeuren. Waarom moest hij nu per se alleen de jungle ingaan?

Douglas kijkt op zijn gsm en staat recht. “Ik denk dat ik nog naar mijn kantoor ga. Ik heb nog wat werk te doen en een vrouwenfilm is toch niets voor mij. Genieten jullie maar van de avond!”

 

***

 

“Wat als ik je nu eens vertel dat we weten waar Dries is”, knipoogt Douglas.

“Nee, alsjeblieft Douglas. Ik ben net gekalmeerd door de film. Maak alsjeblieft geen grapjes.”

“Stefanie, ik ben serieus. Twee mannen aan de andere kant van het eiland hebben gisteren Dries gezien. Hij zat bij zijn tent.”

Ik kan amper geloven wat Douglas vertelt.

“Zie ik Dries dan morgen terug?”, vraag ik met lichte hoop.

“De kans is er, maar je moet er rekening mee houden dat het misschien ook niet zo zal zijn. Morgenvroeg ga ik mee met de helikopter naar de plek waar Dries normaal is. Als hij daar nog zit, hijsen we hem meteen op.”

Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Ik zal het pas geloven als ik hem terug kan omarmen.

“Kom, Helen. Wil je onze beste fles gin bovenhalen.  We hebben eindelijk goed nieuws. Morgen is morgen en vandaag is vandaag. We moeten eerst vieren dat hij nog leeft.”

 

***

 

Het landingsgestel van de witte helikopter met zwarte en groene strepen raakt het natte asfalt. De wieken van de helikopter leiden de vochtige lucht naar mijn gezicht. Mijn lange rok wappert naar achter. Douglas knikt goedkeurend naar mij. Ik kan het niet geloven. De voorbije dertien dagen was angst mijn nieuwe partner. Wat als Dries nu toch niet in de helikopter zit? Misschien is het dezelfde persoon van een week geleden waarvan iedereen dacht dat hij Dries was.

De wieken stoppen met draaien. De adrenaline doet mijn hart sneller kloppen. Douglas voelt het aan en geeft mij een zachte schouderklop. Hij pakt mij stevig vast. Mijn ogen wijken niet af van de open deur. Twee blote voeten steken uit de helikopter. Daarna volgen de benen. Mijn hart begint sneller te slaan. Het is Dries! Hij kijkt recht in mijn ogen. Tranen rollen over mijn rode, warme wangen. Hij heeft precies dezelfde broek aan als twee weken geleden. Zijn koppigheid is er nog altijd. Hij weigert om in de rolstoel te zitten die ze hem aanbieden.

“Ga maar”, fluistert Douglas. Ik stap naar voor. Nog twee meter. Het voelt aan als een droom. Ik voel mezelf bijna wegzakken van de spanning.

Nog een meter. Al mijn opgespaarde tranen verlaten mijn ogen. Niemand heeft ze de voorbije twee weken gezien. Alleen ik. ’s Avonds. In bed.

Nul meter. Ik gooi mijn armen over de schouders van Dries. Zijn ruwe, vuile handen raken mijn rug. Alleen al door de slechte geur rond hem weet ik dat hij heeft afgezien. De stank kan mij niet schelen. Nu dat ik mijn verloren avonturier vastheb, besef ik dat ik niet droom. “Alles is in orde, Stefanie. Ik ga niet meer weg”, fluistert hij in mijn oor. Ik probeer iets terug te zeggen, maar het lukt niet. Ik wil nog niets zeggen. Het enige waarvan ik nu wil genieten is om terug in Dries zijn armen te zijn.

 

Dries en Stefanie zien mekaar voor het eerst in dertien dagen terug. (Foto: Stefanie Janssens)

 

***

 

“Heb ik nu ook geen knuffel verdiend?”, grapt Douglas.

“Tuurlijk, kom hier! Zonder jou zou Dries hier nu niet zijn”, antwoord ik terug. Hij legt zijn hand op mijn schouder. “Wat scheelt er Stefanie?”

“Niets.”

“Mij kan je niets wijsmaken. Ik heb je de voorbije week elke dag gezien. Ik voel dat je met iets zit”, zegt Douglas terwijl hij dwars door mij heen kijkt.

“Dries heeft net gebeld met zijn moeder”, zucht ik.

“Laat me raden. Ze wil dat jullie meteen naar huis gaan?”

“Ja, maar ik wil het niet. We kunnen nog zoveel andere plaatsen bezoeken. We zijn nog niet halfweg onze wereldreis. We moeten nog zoveel zien. Het is niet eerlijk. Ze snapt het helemaal niet en het is ook zo moeilijk om het haar uit te leggen.”

“Laat zijn moeder maar praten, Stefanie. Geef haar wat tijd. Ze draait wel bij. Het belangrijkste is dat Dries en jij nu terug samen zijn. Geniet nog van jullie laatste twee dagen op de Solomoneilanden.”

Epiloog

Het avontuur van Dries en Stefanie heeft er niet voor gezorgd dat ze hun wereldreis gestaakt hebben. Een paar dagen nadat Dries gered werd, vertrok het koppel richting Nieuw-Zeeland waar ze opnieuw twee maanden gebleven zijn. Daarna zetten ze hun tocht verder naar Brazilië, Argentinië en Spanje. In juli 2009 waren ze terug in België. Tot op vandaag vormen Stefanie en Dries nog steeds een koppel. Ze hebben twee kinderen en dromen met hun vieren van een nieuwe wereldreis.