“Ik voel me nooit alleen”

| Dit artikel past in een opdracht voor studenten uit het tweede jaar met als onderwerp creatieve week.

De man zit op zijn bankje in het park. (c) Celina Cazzetta

 

Een oudere man op een fiets met overvolle fietszakken. Donkergrijze jas en bijpassende hoed. Oranje sjaal. Hij fietst een paar rondjes rond het Koning Albert standbeeld. Na twee rondjes vindt hij zijn bankje. Het hout bladdert van de bank af, de met alcohol geschreven teksten zijn nauwelijks leesbaar. Hij zet er zijn fiets neer en veegt een druppel van zijn neus. Het felrode fietsslot blijft open rond zijn zadel bengelen. De voorbijgangers, handen in de jaszakken, verdwijnen in hun sjaals.

“Of ik hier vaker kom?” herhaalt Dirk. Hij neemt een pakje Goudse kaas vast tussen zijn beide handen. “Elke dag eet ik iets kleins en kijk naar de voorbijgangers. Het is mijn moment van rust. Ik heb altijd veel en hard gewerkt. Rust nemen, dat zouden mensen wat vaker moeten doen.” Hij opent het pakje en haalt er een snee kaas uit. Hij breekt de linkerhoek af en stopt het in zijn mond. “Heerlijk toch?” zegt Dirk. Een brokje kaas blijft in de rimpel naast zijn mondhoek steken.

Het geluid van de tram lijkt hem niet te storen. Hij is verzonken in gedachten en hoort zelfs de gillende kinderen op de wipplank niet. De wind die als een mes langs zijn gezicht snijdt. Hij geeft geen kick. Een groot kwartier blijft hij er zitten, precies van steen.

Het water van de fontein danst zachtjes mee op het ritme van de wind, bladeren waaien over het pad. Een vrouw rent achter haar Pomeriaan aan die wordt meegezogen met de wind. Haar fijne hakken soppen in het gras. Ze probeert haar lange blonde extensions uit haar gezicht te houden en veegt de knalrode lippenstift over haar wang. De man valt haar op.

“Vanavond iets gaan drinken?” vraagt de vrouw aan de man. Hij slikt net zijn laatste stuk kaas door en lijkt van zijn stuk gebracht door deze directe vraag. “Waarom?” Ze bekijkt hem van kop tot teen. “Je bent anders dan andere mannen. Dat zie ik zo aan je.” Hij fronst zijn wenkbrauwen, weet niet wat te antwoorden. “Hoeft niet voor mij. Ik kom hier om alleen te zijn”, antwoordt Dirk. Ze rolt met haar ogen, spuwt haar kauwgom uit en gaat heupwiegend op zoek naar een andere prooi.

De man kijkt haar na. Hij staat op en fietst weg. Het park uit, de duisternis tegemoet. Zo is het altijd geweest: “Als ik langskom in het park ben ik er altijd alleen. Maar zo voel ik mij nooit. Ik kom altijd mensen tegen.”

De auteur

Celina Cazzetta

Profiel E-mail

✖ Studente Journalistiek aan de Arteveldehogeschool ✖ 1998