Jarenlang ving broeder Flor Carrette verstoten aidspatiënten op. De deur van zijn tehuis Effeta in Ronse stond altijd voor hen open. Hij bood hen een nieuwe thuis, leefde met hen mee en waakte naast hun bed. Hoewel zijn tehuis nu al eventjes leeg staat, blijft hij met hun lot begaan. In zijn Renault Kangoo doorkruist hij de streek en doet hij nog steeds wat hij vindt dat hij moet doen: seropositieven helpen.
Het werk dat Flor verricht wordt in Ronse erg gerespecteerd. Al is het ooit anders geweest. “Toen we hier net begonnen, is er een petitie opgestart tegen ons huis”, vertelt hij. “In die tijd wisten de mensen nog niet veel af van aids. Ze dachten dat wij de stad gingen besmetten, wat onzin was uiteraard. Wij doen net alles samen met de bewoners. Ik durf gerust uit een kop drinken waar zij uit hebben gedronken. Daarvan ga je niet besmet geraken. Gelukkig is de mentaliteit erop vooruit gegaan.”
Laatste halfuur
Carrette leeft erg dicht bij zijn bewoners. Het is voor hem een erg verrijkende ervaring. “De laatste zeventien jaar zijn de diepste en mooiste uit mijn leven geweest, ook voor mijn gebedsleven”, getuigt hij. “Wij zijn hier op een andere manier religieus dan in de kloosters. Toen ik hier begon, heb ik beslist dat we niet op vaste uren in de kapel zouden gaan zitten. Als we tussen de mensen wilden leven, moesten we daar consequent in zijn. Zo nu en dan gaat er eens iemand naar de kapel en dan bidt die op zichzelf. Ik doe dat ook. Mijn laatste halfuur van de dag zal ik in onze huiskapel doorbrengen. Ik kan daar poëzie lezen of naar klassieke muziek luisteren. Ik kom daar tot rust.”
De laatste zeventien jaar zijn de mooiste en diepste uit mijn leven geweest Flor Carrette
Die andere manier van religieus zijn, trekt hij door in zijn werk. De broeder maakt geen onderscheid tussen religie of ras. Bij Effeta is iedereen welkom. “Er heeft hier twaalf jaar lang een moslim gewoond. Hij was halfzijdig verlamd en zat in een rolstoel. Zes keer per dag liet hij zich op zijn knieën uit zijn bed vallen, om zijn gebeden te doen richting Mekka. Ik had enorm veel respect voor die man.”
Begin de jaren 2000 woonde er in het thuis iemand die een nog grotere impact op Carrette heeft gehad. “Walter was een zeeman. Hij had al de wereldzeeën afgevaren en was alle havens binnen geweest, ook die waar er gekleurde lampjes hingen. Hij raakte besmet en kwam hier terecht.” Hoewel hij medicatie kreeg, verzwakte hij zienderogen. “Hij wist dat hij niet lang meer zou leven. Ik heb toen iedere nacht naast zijn bed geslapen in een relaxzetel. Zes maanden lang. Ik wou hem niet alleen laten. Toen hij uiteindelijk is gegaan, is hij gecremeerd en is zijn as uitgestrooid op zee.”
Moeder
Alles wat Carrette doet is terug te brengen naar zijn jeugd. Zijn moeder stierf toen hij twaalf was. De wil om mensen te helpen zou hij wel eens van haar kunnen hebben. “Ze had een schoenenwinkel. Vaak kwamen mensen die het thuis niet breed hadden schoenen bij haar kopen voor de communie van de kinderen. Zij verwees ze dan door naar een andere winkel om bijgepaste kousen te kopen. Zij betaalde die in hun plaats. Misschien heb ik wel één en ander van haar meegekregen.”
Ik blijf ermee bezig, ik kan niet stilzittenFlor Carrette
De broeder ontvangt momenteel geen bewoners meer. Hij en zijn medebroeders worden al een dagje ouder en de zorg voor seropositieven wordt wat te zwaar. Maar dat betekent niet dat hij hen volledig laat vallen. “Ik blijf ermee bezig, ik kan niet stilzitten. Ik word ook ieder jaar uitgenodigd op de nieuwjaarsreceptie van Sensoa, een organisatie in Antwerpen die zich ook om aidspatiënten bekommert. Ik ben daar in januari weer naartoe geweest en ik voel mij daar thuis. Mensen komen dan naar mij toe en beginnen te praten over Effeta. Dat is fijn. Dan weet ik dat het allemaal zin heeft gehad.”