Een puntzak frieten, en een frisse pint. De reuzenstoet in Mechelen bewonderen of carnavalsliedjes meebrullen in Aalst. Het zijn rituelen die onze gemeenschappelijke cultuur bepalen. Zonder dat we het weten, vormen we rond die verschillende gebruiken erfgoedgemeenschappen. We dragen zorg voor ons immaterieel cultureel erfgoed, kortweg ICE. In 2006 onderschreef België de Unesco-Conventie voor het Borgen van Immaterieel Cultureel Erfgoed. Ons land engageerde zich om immaterieel erfgoed te inventariseren. Onze stoeten en processies verdienen namelijk evenveel aandacht als kastelen of kunstwerken. Maar hoe zit het tien jaar later met de bescherming van onze Bloedprocessie, bloemencorso’s en biercultuur?
Tradities mogen evolueren, dat is de visie die UNESCO nastreeft. In landen zoals China en Zuid-Korea worden tradities overbeschermd. Bepaalde elementen zoals schildertechnieken mogen dan niet meer veranderen, maar Vlaanderen is een goede leerling. Hier krijgen tradities de kans om zich aan te passen aan trends. “Wij willen geen honderd processies die in twee eeuwen niet veranderen, dat heeft geen zin”, aldus Cindy Zoons van het departement Cultuur, Jeugd en Media.
Hard labeur
Ook al is de inventaris opgemaakt in 2008, toch blijft de drempel voor een erkenning tot immaterieel erfgoed problematisch. Bernard Lefèvre, voorzitter van het Nationaal Verbond van Frituristen, diende enkele jaren geleden een aanvraag in. “De aanvraagprocedure schrikt af, ze is veel te complex. Wat multiple choice zou welkom zijn. Het is soms heel moeilijk om een zinnige tekst op te stellen.”
Chantal Bisschop helpt als medewerkster van het Centrum voor Agrarische Geschiedenis (CAG) erfgoedgemeenschappen door de aanvraagprocedure. Dat heeft ze ook gedaan voor de frituristen. Ze erkent het probleem: “De uitwerking is inderdaad moeilijk, maar de filosofie erachter is eenvoudig. Mensen beleven een traditie met hun handen en hoofd, maar dat wil niet zeggen dat ze het goed kunnen vatten op papier. Ik geef toe dat je er een stevige achtergrond voor nodig hebt. Een dossier van 15 pagina’s schrikt af.
Erkend worden als ICE is een blijvend engagement, geen medaille die je kan opspeldenBernard Lefèvre, voorzitter Nationaal Verbond van Frituristen
In puntzak en as
De eerste aanvraag van de frituristen werd afgewezen. Chantal Bisschop: “De commissie beoordeelt het dossier op vijf punten. De lat lag enorm hoog. Ondanks het harde werk met de frituristen, bleef de taal een probleem. Het dossier voldeed niet en de teleurstelling was natuurlijk groot.”
Bij de tweede aanvraag was het raak, de frietkotcultuur is sinds 2014 erkend. Voor Bernard Lefèvre is de erkenning belangrijk. “Toeristen zijn zich meer bewust van de kwaliteit en de charme van de frietcultuur dan de Belgen. Daarom streven we naar meer aandacht uit eigen land.” Een volgende stap is een internationale plaats op de Unesco-lijst. Chantal Bisschop prijst de volharding van de frituristen. “Nu willen ze vooral de tijd nemen om in België de frietcultuur in de kijker te zetten, voor ze naar Unesco trekken. Ze beseffen dat het opnieuw een moeilijk dossier is. Ik bewonder hun engagement.”
Beperkte inventaris
De inventaris uit 2008 heeft nog heel wat hiaten. In de eerste plaats omdat de complexe aanvraagprocedure een belangrijk struikelblok is. Erfgoedgemeenschappen vrezen het te theoretische dossier. “Er moeten veel stappen ondernomen worden: eerst het dossier, nadien de aanvulling in de databank. Dat kost veel tijd, en die steken ze vaak liever in de voorbereiding van hun evenement dan in administratie”, vertelt Chantal Bisschop.
Maar niet alleen de hoge drempel van de procedure houdt mensen tegen om het erkenningsproces op te starten. Vooral Vlaamse tradities, zoals klassieke stoeten of feesten, belanden in de inventaris. De Vlaamse erfgoedorganisaties willen ook interculturele tradities, zoals het Suikerfeest, in de lijst opnemen. “Het gaat hier immers over tradities in Vlaanderen en niet uitsluitend over tradities van Vlaamse origine,” meent Cindy Zoons.
Het vergt veel tijd van de erfgoedgemeenschap. Tijd die ze liever in hun traditie investeren dan in administratieChantal Bisschop, Centrum voor Agrarische Geschiedenis
Hulp van musea
De beschikbare subsidies voor materieel (tastbaar) erfgoed liggen een pak hoger dan voor immaterieel erfgoed. Daarom worden musea en archieven in het nieuwe decreet gestimuleerd om ook in te zetten op immaterieel erfgoed. “We proberen aan te tonen dat immaterieel erfgoed relevant en gemeenschapsvormend is. Daarbij is expertise van groot belang. Neem nu de reuzencultuur. Die reuzen vragen ook deskundig onderhoud en gepaste opslagruimte. Daarvoor kan de vzw Reuzen in Vlaanderen restaurateurs uitnodigen. Hun kennis stroomt door naar de erfgoedgemeenschappen. Onze musea opereren niet vanuit een ivoren toren, maar erfgoedgemeenschappen moeten er natuurlijk wel de weg naar vinden”, zegt Cindy Zoons.
Reuzen uit Borgerhout. (Foto: CC-BY Frank Wouters)
Organisatie Immaterieel Cultureel Erfgoed
In de toekomst zal een organisatie instaan voor het ontwikkelen en verspreiden van expertise binnen de sector. Tapis Plein, landelijk expertisecentrum voor actieve cultureel-erfgoedparticipatie, zal die rol op zich nemen. Cindy Zoons: “De werking die zij momenteel hebben, stemt overeen met het takenpakket dat de organisatie Immaterieel Cultureel Erfgoed zal hebben. De aanpak zal anders zijn, want het is geen materieel erfgoed. Immaterieel erfgoed vertrekt vanuit een gemeenschap, niet vanuit een collectie met objecten
Uitdaging aangaan
De globalisering brengt veel nieuwe technieken en machines met zich mee, maar dat vormt allesbehalve een bedreiging volgens Cindy Zoons. “Er zijn tradities die daar heel mooi mee omgaan en zich aanpassen. Zo heb je de reuzentraditie in Borgerhout en Mechelen. Zij laten reuzen van een andere origine geboren worden, die dan meegaan in de stoet. De veranderende maatschappij is er, de erfgoedgemeenschappen moeten de uitdaging gewoon aangaan.”
Getrapt systeem
“Als het beleid de doelstellingen niet volledig bereikt, dan moet het geactualiseerd worden. Momenteel bekijken we dus hoe we de inventarisatie kunnen verbreden”, vertelt Cindy Zoons. Ook naar jongeren toe is er diversifiëring nodig, een update van het inventarissysteem moet hiervoor een oplossing bieden. Daarvoor wordt over de schouder geloerd bij onze noorderburen.
Net zoals Nederland, wil België met een getrapt systeem werken. De eerste stap slaat op de identificatie. “Iedereen die betrokken is bij een bepaalde traditie kan zich aanmelden bij een databank. Een moderator bekijkt de beantwoorde vragen en checkt of ze niet in strijd zijn met mensenrechten of dierenwelzijn. Zo komen er geen foute praktijken in de inventaris terecht”, legt Cindy Zoons uit.
De jaarlijkse rapportering is omslachtig, maar wel nodigBernard Lefèvre, voorzitter Nationaal Verbond van Frituristen
De verbreding van de inventaris gaat gepaard met een nieuwe website. “Met een toegankelijke site en sociale media kunnen we meer jongeren aanspreken. Ook de invulformulieren moeten laagdrempeliger worden.” Toch zal dat niet volstaan. Daarom zal een sensibiliseringscampagne op poten gezet worden. Die moet uitleggen wat immaterieel erfgoed is en moet meerdere generaties aanspreken.
De tweede stap richt zich tot mensen die zich echt willen inzetten om hun traditie te borgen. “Zij zullen een erfgoedzorgplan moeten indienen, waarin ze de traditie en de knelpunten aankaarten.” Met die informatie gaan de erfgoedgemeenschappen nadien aan de slag, zodat hun traditie de beste garantie heeft om doorgegeven te worden.
Actualisering beleid
Nadat een erfgoedgemeenschap erkenning heeft gekregen, moet ze jaarlijks een rapport indienen. Daarin beschrijft en evalueert de erfgoedgemeenschap de borgingsmaatregelen van het voorbije jaar. Ook de plannen voor het volgende jaar moeten worden toegelicht. Die jaarlijkse rapportering weegt zwaar op enkele erfgoedgemeenschappen, aangezien ze eigenlijk vrijwilligers zijn. “Die rapportering is onmisbaar. Zo checken we of de traditie nog leeft. Bovendien hebben we die input nodig om iedere zes jaar uitvoerig verslag uit te brengen aan Unesco.”
Bernard Lefèvre ziet een oplossing in een driejaarlijkse rapportering, zoals in Nederland. “De jaarlijkse rapportering is een beetje omslachtig, maar ik geef toe dat het wel nodig is. De opname in de inventaris is een blijvend engagement, geen medaille die je zomaar kan opspelden.”
“Momenteel denken we aan een zesjaarlijkse rapportering. Dan zouden we een jaar voor wij verslag moeten uitbrengen aan Unesco, een rapport van de erfgoedgemeenschappen vragen”, licht Cindy Zoons toe. “Aan het inventarissysteem wordt dit jaar nog volop gesleuteld. De implementering zal hoogstwaarschijnlijk voor volgend jaar zijn.”