Journalist-programmeur Stijn Debrouwere weet als geen ander hoe de geschreven media aan het veranderen zijn. Hij richtte mee de Belgische nieuwssite Apache.be op. Daarna trok hij naar de States, waar hij bij de lokale krant The Gazette en televisiestation KCRG in Iowa innovatieve manieren voor nieuwsproductie bedacht. Tegenwoordig werkt hij in Londen bij The Guardian.
[quote] “Hoe slechter het gaat met de pers, hoe beter voor de consumenten, want hoe meer vernieuwing”[/quote]Bij The Guardian neemt journalist-programmeur Stijn Debrouwere deel aan een project dat programmeurs naar redacties haalt. “De situatie in Vlaanderen moet eerst nog erger worden voor het terug de goede richting kan uitgaan. De ambities zijn momenteel niet hoog genoeg.”
Stijn Debrouwere: “Ik ben bij The Guardian terechtgekomen door het Open News-project van Mozilla, bekend van de browser Firefox. Open News wordt gesteund door de Knight Foundation, een Amerikaans fonds dat nieuwe journalistieke projecten ondersteunt. Open News wil het open web, dat streeft naar publieke en vrije internetcommunicatie, ondersteunen en doet dat vooral door werkbeurzen te geven aan mensen die de journalistiek vooruit kunnen helpen. Die mensen, de Knight-Mozilla Open News Fellows, zijn behalve met journalistiek ook bezig met programmeren. Ze gaan aan de slag bij kranten en nieuwsorganisaties overal ter wereld. Ik werk voor The Guardian in Londen, maar ik heb ook collega’s bij The Boston Globe, The New York Times en La Nación in Argentinië. Eigenlijk mogen we allemaal op die redacties doen waar we zin in hebben. Soms levert dat niets op, soms wel.”
Extraheren
“Mijn collega Friedrich Lindenberg bij Der Spiegel in Duitsland heeft heel wat projecten gedaan rond de verkiezingen daar eind september 2013. Hij werkt dus mee met de rest van de redactie. Andere dingen die we doen, zijn minder concreet. De beste zijn de projecten die daartussen zitten. Dan werken we aan tools die hergebruikt kunnen worden. Een van de grootste successen dit jaar komt van twee van mijn medebeursgenoten. De ene zit in Argentinië, de andere in New York bij ProPublica. (Dat is een onafhankelijke non-profit onderzoekssite, opgericht door gewezen Wall Street Journal-hoofdredacteur Paul Steiger in New York, met zo’n veertig journalisten. In 2010 won ProPublica als eerste nieuwssite een Pulitzer Prize, nvdr). Wel, die twee collega’s hebben software ontwikkeld die toelaat om uit PDF-bestanden data te extraheren. Dat is heel belangrijk omdat er momenteel veel onderzoek gebeurt naar overheidsdocumenten. In de Verenigde Staten heet dat een ‘FOIA-request’ (Freedom Of Information Act, nvdr.), in België spreken we over wobben (Wet op Openbaarheid van Bestuur, nvdr). Overheden zijn verplicht om het meeste van hun informatie vrij te geven, maar dat wil niet zeggen dat ze je het geven in het meest nuttige formaat. Soms printen ze digitale bestanden uit en dan krijg je dus een dik pak papier toegestuurd. Of ze geven je informatie in een gestructureerd formaat, en waarop dus statistische analyses kunnen worden uitgevoerd, maar in PDF-vorm. Dat maakt het dubbel zo moeilijk om die bestanden te analyseren. De software die mijn collega’s ontwikkeld hebben, speelt daarop in. Het programma kan automatisch of semiautomatisch informatie en cijfers uit een pdf halen en gestructureerd teruggeven, zodat je ze bijvoorbeeld in Excel kan analyseren. Een hele vooruitgang. In zo’n projecten zit zeker toekomst.”
Vervuiling
“Interactieve journalistiek, die gebruik maakt van databanken en daar visualisaties mee maakt, zal volgens mij steeds verder gaan. Het interessante daaraan is dat algemene informatie, bijvoorbeeld de vervuiling in een land, vaak gedetailleerd genoeg is om toe te passen op een gemeente of zelfs op straatniveau. Bijgevolg kan je als het ware gepersonaliseerde nieuwsproducten maken en dat hebben mensen graag”
“In de tabletmagazines en tabletkranten zie ik dan weer niet erg veel toekomst. Als je naar de verkoopcijfers kijkt, vallen die altijd tegen. Vaak wordt een tabletversie van een bestaand nieuwsproduct uitgebracht met het doel het verleden in stand te houden. Je kan alles wat in print bestaat omzetten naar een digitale vorm, dat is heel gemakkelijk. Maar dat dat goed zal werken, is vooral wishful thinking.”
“Anderzijds zijn er momenteel heel veel producten waarvan je niet goed weet of ze wel journalistiek zijn. Nichemagazines doen het minder goed omdat geïnteresseerden op internetfora gratis alle informatie kunnen vinden. Hetzelfde geldt voor productbesprekingen. Mensen zijn blijven geïnteresseerd om een stofzuiger, cd’s of films te kopen, maar ze laten zich vaker leiden door productaanbevelingen van webshops. Eens je tien of twintig boeken op Amazon of Bol.com gekocht hebt, krijg je aanbevelingen van andere boeken die je zouden kunnen interesseren. Vroeger werd die functie louter door journalisten vervuld. Ook zoekertjes krijgen een online tegenhanger, zoals 2dehands.be of zelfs LinkedIn. Al die zaken zijn geen pure journalistiek meer, maar ze vervullen wel dezelfde functie. Ik vind dat een interessante springplank. Mensen in de journalistieke wereld zouden wat meer moeten nadenken over zo’n producten. Je kan onderzoeken waarin mensen precies geïnteresseerd zijn in een deelgebied van de journalistiek en of er een alternatief soort journalistiek gecreeërd kan worden die daarop inspeelt. Dat leidt telkens tot enorme successen. Helaas spelen die successen zich bijna altijd af buiten de journalistieke wereld. We laten nog te vaak andere industrieën lopen met een potentiële winst.”
Keihard
“Ik zie in de toekomst van de journalistiek twee uitersten. Enerzijds zit die interactieve journalistiek, met visualisering en grafieken er aan te komen. Maar anderzijds zijn de meeste mensen ook nog steeds geïnteresseerd in traditionele journalistiek omdat die zeer aangenaam is om te lezen. Je kan dus zeker nog successen behalen door daar keihard op in te zetten en dat te benadrukken. Dat zien we ook bij de zogenaamde longformjournalistiek. Het idee daarachter is: journalistiek brengen van meer dan 5.000 woorden, waar je toch een uurtje aan leest. Vaak zijn die artikels heel narratief. Er zit een verhaal achter, maar ook veel onderzoek. In de Verenigde Staten kent dat genre nu een sterke opgang.”
“In België en Nederland komt het voorlopig nog niet echt van de grond. Het grote probleem is dat hier geen cultuur van e-books en e-readers is. Je kan ze wel kopen, maar ze zijn allesbehalve populair. In de VS heeft bijna iedereen zoiet. Bovendien zijn de meeste e-readers dan nog eens de Kindles, die samenhangen met Amazon. Daardoor kan elke Kindlebezitter met een klik een boek kopen. Dat wordt automatisch naar de Kindle gedownload en je kan het meteen beginnen te lezen. Gebruiksvriendelijker kan haast niet. In Nederland is er wel een uitgeverij, Fosfor, die zich specialiseert daarin. Maar omdat je hier nog een omslachtig proces moet doorlopen voor je een boek kan lezen, is het nog geen groot succes. Eerst moet je je adres ingeven, dan nog eens vijf stappen doorlopen, en dan pas kan je je e-book downloaden. Dan moet je nog je e-reader aansluiten op je computer, het gedownloade bestand van de computer naar je e-reader slepen, en pas dan kan je beginnen te lezen. Qua ervaring is dat allesbehalve super.”
“Het tweede probleem in België en Nederland schuilt in de taal. Er zijn ongeveer een miljard mensen die Engels begrijpen, tegenover 25 miljoen Nederlandssprekenden. Onze markt is dus veel kleiner.”
Paniek
“België kent zo weinig vernieuwing op het vlak van geschreven journalistiek omdat het hier voorlopig nog te goed gaat. Bij ons is de verdeling tussen inkomsten uit verkoop en uit advertenties ruwweg vijftig-vijftig. In de Verenigde Staten kwam tachtig procent van de inkomsten uit advertenties. Door de economische crisis is die advertentiemarkt gehalveerd. Als tachtig procent van je inkomsten daaruit komen, is dat veel gevaarlijker dan wanneer dat slechts de helft is. Daardoor hebben Europese kranten en magazines nog steeds een redelijk sterke positie.”
“Er zijn gewoon ook niet erg veel Vlaamse en Nederlandse kranten. De printmedia in de meeste Europese landen publiceren in een kleinere taalgroep en dat is op dat vlak een enorm voordeel. Bij de Engelstalige pers is dat anders: daar is er enorm veel concurrentie en ontstaat er daardoor sneller paniek. Als een krant of magazine zich niet aanpast aan evoluties en niets unieks heeft, gaan mensen gewoon een van de vele andere kranten lezen. Dan denk je sneller: nu investeren in vernieuwende dingen, of we gaan de dieperik in.’ NRC Handelsblad maakt nu in Nederland nog altijd winst, dus waarom zou die krant een andere weg moeten inslaan? Het is ironisch: hoe slechter het gaat met de pers, hoe beter dat is voor de consumenten, want hoe meer vernieuwing er ontstaat.”
“Ik vind dat de overheid specifieke projecten die echt impact kunnen hebben, moet subsidiëren. Zeer gerichte subsidies wérken. Maar allicht moet de situatie in Vlaanderen eerst nog erger worden voor het terug de goede richting kan uitgaan. De ambities zijn momenteel niet hoog genoeg.”
Justine Van Hauwe