Kortverhaal – Reconstructie met zeezicht

| Dit artikel past in een opdracht voor studenten uit het tweede jaar met als onderwerp creatief schrijven.

Zonsondergang in Oostende, februari 2022. Foto: Thomas Vandewalle

 

Voor het vak creatief schrijven krijgen alle studenten een vrije eindopdracht. Alles kan en alles mag, en is dat nu niet waar elke student van droomt? Ik schreef een kortverhaal over een dolende jongen die de eenzaamheid opzoekt aan zee, en een reconstructie maakt van het weekend dat zijn leven veranderde. Het is een verhaal over een eerste verliefdheid, over verlies en het herinneren.

Aan zijn ouders had hij verteld dat hij nu eenmaal graag op zijn eentje tot rust kwam. Tegen zijn vrienden zei hij dat hij gewoon een week zou lezen, maar dat ze wel een dagje welkom waren. Tegen zichzelf zei hij alles even op een rijtje te willen zetten. In werkelijkheid ging hij naar zee om te vereenzamen, en omdat hij een reconstructie te maken had. 

Hij was ondertussen oud genoeg om volwassen te zijn, maar jong genoeg om wanneer hij dat wilde of nodig achtte zich kinds te gedragen. Zijn dagen vulde hij vaak met lezen, zijn nachten soms met schrijven, veel vaker met drinken. Zijn vrienden zag hij zeer regelmatig, maar zelden brachten die ontmoetingen voldoening, omdat hij wist dat intimiteit en verbinding zeldzamer zijn dan het lijkt, want hoewel hij zichzelf zo zag, kenden weinigen hem als een mistroostig persoon. Soms dacht hij aan zijn kindertijd en aan hoe hij zichzelf gedefinieerd had volgens de inschatting van zijn ouders, klasgenoten en leraren. Talentvol, best grappig, fijn in de omgang, veelbelovend maar lui. Hij concludeerde dat als niemand hem echt kende, hij waarschijnlijk zelf ook niemand kende. ’s Nachts werd hij geregeld zwetend wakker na een droom over vroeger, en tijdens het staren naar het plafond vroeg hij zich af of hij wilde roken om de tijdspanne der slapeloosheid in twee te breken. Hij kon urenlang twijfelen alvorens in slaap te vallen.

In de trekrugzak die hij zijn broer had onteigend staken vier onderbroeken. Acht kousen. Twee geribde broeken, een hemd en een coltrui. Een tandenborstel. Een klein zakje marihuana. Een grote fles rode wijn. Merlot ofzo. Nooit meer slapen van W.F. Hermans, omdat hij de eenzaamheid van Alfred Isendorf wel wat op de zijne vond lijken. Turks Fruit van Jan Wolkers, omdat het liefdesverdriet van de obsessieve kunstenaar wel wat op zijn obsessief liefdesverdriet leek. Een notitieboekje en een balpen. Twee condooms, want je wist maar nooit.

Op de kusttram zaten precies het soort mensen dat hij verwacht had. Oude, naar mossels ruikende vrouwen met door de zoutlucht gemolesteerde coupes, en alcoholici met in de ene hand een blik Budweiser en in de andere een leiband, waaraan hun grote honden met vampiertanden niet gemuilkorfd stonden te hijgen. In de vierzit tegenover hem zaten vier mooie meisjes die er zo onbezorgd en zelfzeker uitzagen dat het hem kwaad maakte. ‘Ach, van een beetje ketamine is nog niemand gestorven. Het is trouwens veel gezonder dan coke.’ Dat durfde hij te betwijfelen, maar durfde hij het luidop? Het ketameisje droeg mascara die haar donkere ogen erg mooi in de verf zette, en een pull in schubmotief die hem aan zeemeerminnen deed denken. ‘Hij is trouwens zo’n klootzak dat ik me helemaal niet schuldig voel als ik zijn snuif opdoe.’ Hij grinnikte, het kwaad zijn was net zo snel verdwenen als het opgekomen was. Een fractie van een ogenblik wilde hij haar aanspreken, haar vragen hoe oud ze was, en hoelang ze al snoof. En hoeveel. En of ze iets missen kon misschien?

Het viertal stapte af aan halte Krokodil, en hij bleef nog twee haltes zitten. Eenmaal buiten sneed de wind in zijn handen, maar omdat hij moest roken kon hij daar weinig tegen beginnen. Het genot van een Camelsigaret weegt nu eenmaal zwaarder door dan de pijn van koude handen. In kosten-batenanalyses had hij zichzelf altijd best goed gevonden. Eenmaal op het appartement aangekomen hielp hij het snoer van de koelkast richting stroom en trok de gordijnen open. De winterzon deed zijn uiterste best om niet te snel onder de zeespiegel te verdwijnen, maar de natuur heeft net als de mens zo zijn wetten, en binnen tien minuten was het zo donker geworden dat hij het licht moest ontsteken. Net toen alle winkels gesloten waren, kwam hij tot het besef dat hij honger had en geen inkopen had gedaan. Hij trok zijn muts over zijn oren en zijn sjaal rond zijn nek, en ging op zoek naar eten. Op een meanderende zandrivier gestuurd door de wind na liep er niemand op de dijk. Hij dacht aan hoe zij hier ooit over de dijk had gezworven op zoek naar residentie Pelikaan en zijn appartement, waar hij zenuwachtig rokend op haar zat te wachten, aan hoe warm het was geweest en hoe haar zweet had geroken. Toen hij hun liefdesverhaal aan zijn ouders vertelde, deed hij steeds alsof ze elkaar toen aan zee hadden leren kennen, alsof ze daar voor het eerst hadden gepraat. Dat klopt niet helemaal. Ja, ze hadden elkaar dat weekend in residentie Pelikaan pas écht leren kennen, maar er waren twee korte ontmoetingen daarvoor geweest.

Het schoolbal. Daar waren ze elkaar tegen het lijf gelopen. Hij was een laatstejaars, en liep al enkele weken te flirten met Lisa, die in haar eerste jaar journalistiek zat en om één of andere reden geweldig veel berichtjes naar hem stuurde. Waarschijnlijk was ze speciaal voor hem naar het bal gekomen. Na een klein dozijn Primuspilsjes en wat heen en weergestaar was Lisa op hem afgestapt en had ze zijn hand genomen. Ze sleurde hem door de discolichten, de plastic bekertjes en de dronken scholieren richting de vestiaire, tot hun bezwete handen uit elkaar gleden omdat hij tegen iemand was gebotst. En daar stond ze, als versteend naar hem te kijken. ‘Sorry, haha, ik…’ en hij zweeg want wat moest hij zeggen, hij had haar nog nooit gezien, maar vanaf dat moment had hij zich afgevraagd hoe hij zo lang had kunnen leven zonder wetenschap van haar bestaan. ‘Geeft niets, ik ook sorry haha…’ zei ze en haar ogen leken duizenden dingen te zeggen die hij niet begreep, tot haar lippen hem vertelden dat ze Hua heette. Het duurde uren voor Lisa zijn hand had teruggevonden en hem met een ruk richting vestiaire trok, weg van het meisje waar hij in een fractie van een seconde verliefd op was geworden. Tussen de jassen rotzooiden ze wat tot hij zich excuseerde en naar huis fietste. Hij begon aan een fietstocht op wolkjes.

De tweede ontmoeting was tijdens de pauze in de fietsenstalling van hun college. Af en toe ging hij er een sigaret roken, en die dag was zij hetzelfde van plan geweest. Ze kregen dus één sigaretlengte tijd van Eros. Hij had haar gevraagd welke studierichting ze volgde (Latijn-Grieks), in welk jaar (het vijfde), en welk merk sigaretten ze rookte (Camel Blue). Hij had geprobeerd daar een grappig antwoord op te verzinnen (‘Wel, dan kunnen we een kamelenkudde beginnen!’) en zij had als bij wonder gelachen. Toen hij de filter van zijn sigaret begon te ruiken wist hij dat hun tijd bijna om was, en verzamelde al zijn jongejongensmoed om haar gsm-nummer te vragen. In de laatste weken van het schooljaar die nog volgden, stuurden ze elkaar quasi aanhoudend berichtjes, en zochten hun blikken elkaar op de speelplaats. Op zijn proclamatie raakte hij zo dronken dat hij het aandurfde haar een sms’je te sturen om te vragen of ze zin had om met hem een weekend naar zee te gaan.

In de nachtwinkel kocht hij een diepvriespizza, een zak paprikachips en een nieuw pakje sigaretten. Daarna ging hij terug naar het appartement. En nu, dacht hij. Ik heb een zakje wiet. Ik heb een Tinderaccount en een internetverbinding. Ik heb condooms, ik heb wijn. Hij haalde zijn notitieboekje uit. Het monotoon geluid van de oven vergezelde hem bij het schrijven, en na tien minuten keek hij op vanuit zijn schrift.

Ze zei me ooit dat het grappig is om de beginletters van twee woorden om te wisselen, en dat leek me ook wel wat, dus mindsdien saakten we de crappigste gronstructies en wachten le uren aan een stuk met ons speheime gelletje.

Sinds ik haar kwijt ben, heb ik niemand meer gehad waarmee ik zo goed kon praten.

Hij vond het niet slecht, maar wat te sentimenteel en dus bestrafte hij zich met een glas rood. Tijdens het eten van de pizza begon hij aan een lange mijmering. Waar hadden ze in godsnaam over gepraat die avond? Hij wist nog dat ze een hemelsblauw kleed had gedragen, en te kleine espadrilles. Dat ze zich schaamde omdat ze geen kousen droeg en haar voeten stonken. Dat ze een foto had genomen op de dijk die hij zo mooi vond dat hij de achtergrond van zijn gsm er meteen naar veranderde. Hij herinnerde zich dat hij een losse broek had gedragen, die rond zijn kruis af en toe wat strakker werd. Dat ze biertjes hadden gedronken, want ze lustte nog geen wijn, dat ze het schilderij aan de muur het lelijkste werk vond dat ze ooit had gezien, maar dat ze het wel vond passen, dat ze elk om de beurt een nummer hadden opgelegd en gedanst hadden, dat hij gezegd had: ‘Kijk, deze kaasjes, die ruiken net als je voeten’, haar gezicht toen, geveinsd gekwetst, hij had het later nog zo vaak mogen zien. Hij herinnerde zich nog dat ze had verteld waar haar naam vandaan kwam. Dat haar vader een tijdlang in Japan had gewoond toen hij als componist bij een orkest verbonden was, en dat hij die naam daar voor het eerst had gehoord. Dat haar naam ‘bloem’ betekende. Dat hij haar vanaf dat moment Bloempje was gaan noemen. Hij herinnerde zich dat ze binnen hadden gerookt, met uitzicht op zee. Dat het potje waar normaal gesproken nootjes in horen te zitten zich stelselmatig vulde met as en peuken, en dat de ontelbare blauwe rookkringen een bedwelmend gordijn waren gaan vormen. Ze hadden het over literatuur gehad, en daar hadden ze mee gelachen. Dat zij, infantiele snotneuzen met grootheidswaanzin, het over literatuur hadden. Gelachen, en dan hadden ze in elkaars ogen gekeken. Hij herinnerde zich dat haar ogen zongen en dat net wanneer het oogcontact zou veranderen in fysiek contact ze haar ogen afwendde. En plots was zijn pizza op.

Het leuke aan pizza is dat het zo lekker is, maar het lastige is dat je er zo’n dorst van krijgt, dacht hij terwijl hij een groot nieuw glas wijn inschonk, waarna hij zijn hoofd te leunen legde op zijn arm, als een moedeloze denker van Rodin. Alles is verloren, dacht hij. Alles is verloren omdat ik niet wist hoe, omdat ik niet graag genoeg, omdat ik teveel, omdat ik te weinig, omdat ik te moe, maar altijd heb ik van haar gehouden. Ook toen ik zei dat ik niet van haar hield, dacht hij, en hij nam zijn balpen.

Ze zei me ooit dat ze dacht dat wij voor elkaar gemaakt zijn, en dat maakte me zo bang want we waren nog zo jong, en nu we ouder en al lang uit elkaar zijn, denk ik dat eigenlijk ook.

Wat gaat het snel met rode wijn als je pizza gedronken hebt, mompelde hij tegen niemand in het bijzonder toen hij zag dat de fles leeg was. Hij sloot zijn ogen. Wat hadden ze nog gedaan die avond? Zij had willen zwemmen, hij niet. Want al dat zout dan in je haar, en zoveel zand en hij had geen zwembroek mee en het was pas eind juni dus het water zou echt heel koud zijn, maar ze wilde absoluut zwemmen. Dus goed, ze hadden een rugzak gevuld met handdoeken, sigaretten, bier en de overgebleven kaasjes, ze had een shirt aangetrokken dat even lang was als haar kleedje, maar wel vuil mocht worden en ze hadden de lift naar de dijk genomen. Hij vertelde dat hij met zijn broer ooit eens een volledig uur in deze lift vast had gezeten, en ze antwoordde dat als dat nu weer zou gebeuren, ze dat helemaal niet erg zou vinden. Weer dat oogcontact, ze kwam dichter en ging met haar voeten op zijn tenen staan, richtte zich op en hij boog wat door en wat volgde voelde zo fundamenteel anders dan al die andere kussen met al die andere meisjes dat hij zijn leven opsplitste in een voor en na. Ping, gelijkvloers. Zwemmen nu, en ze gaf hem een slagje op zijn wang.

Hij opende zijn ogen en vroeg zich af hoelang hij met gesloten ogen had zitten denken aan hun kus. Het zou wel eens een half uur, misschien wel een uur geweest kunnen zijn, want hij voelde zich een stuk nuchterder. Dat kan de bedoeling niet zijn rakker, mompelde hij en stond op om in zijn trekrugzak het zakje marihuana te nemen. Hij kon geen ketting op zijn fiets leggen, wist niet hoe hij een lamp moest indraaien en als hij van zijn vader onkruid moest wieden, trok hij ook de bloemen mee uit, maar een joint rollen kon hij als een vakman. Filtertje draaien, vloeitje vullen, de inhoud als een worstje rollen, en dan de ene kant van het papier onder de andere duwen. Draaien, likken maar. Hij besloot op het strand te gaan zitten.

Het was beginnen miezeren en het waaide nog steeds alsof een weergod profileringsdrang had. Op zee waren nog vissers in de weer. Hij koos willekeurig een plekje op het lege strand en nam een trage, diepe hijs terwijl hij naar de donkerte staarde die door de lichten van de vissersboten gestalte had gekregen. En als bij wonder maar niet toevallig zag hij hen de zee in sprinten: zijn boxershort met leeuwmotief, haar lange shirt met Tweety bedrukt.  Zij op tempo tot het water boven haar middel reikte, hij die op dat moment al gevallen was. Ze stond te lachen en zei: ‘Als je niet kan zwemmen, moet je mijn rug op!’, dus zwom hij naar haar toe om zijn benen rond haar middel te klemmen en zijn hoofd in haar nek te leggen. Draag me maar. Ze voelde zacht en warm aan, hij nam een sliert van haar haren in zijn mond en dacht: draag me maar, blijf me dragen. Toen ze hem van zich af had geschud zwom ze weg en dook ze onder water naar hem toe. Met ogen toegeknepen door het zout vond ze zijn gezicht en kuste hem lang, hij droomde, dat moest wel, tot ze zijn boxershort nam en haar vuist vol zand erin leegde. Ze schaterde het uit en vluchtte weg, ‘Dwaas wicht!’, riep hij en zwom haar achterna, hij de schildpad, zij de haas die zich liet vangen. Hij trok haar slipje naar beneden, bolde het in een hoopje en gooide het richting de boten. En dat was het eerste wat ik van haar verloor, prevelde hij en doodde de joint in het zand.

Hij was moe, wilde slapen, en bovendien voelde zijn lichaam bevroren aan dus waggelde hij terug naar Residentie Pelikaan. In de spiegel van de lift zag hij iemand die op hem leek, lijkbleek en rode ogen, natte haren plakkend op zijn dorre huid, maar ik ben het waarschijnlijk niet, dacht hij. De deur van het appartement had hij opengelaten, en zich vasthoudend aan de muren schoof hij richting de slaapkamer. De kamer was piepklein. Er stond een stoel om kleren op te leggen, hij telde drie ingebouwde kasten en er stond een groot bed als een obese olifant in de ruimte. Dit was de kamer waar zijn ouders sliepen toen ze met het gezin naar zee gingen, het was hier dat hij tussen hen kwam liggen als hij niet kon slapen, en het was in dat bed dat hij voor het eerst met haar geslapen had. Hij liet zich op bed vallen en vrijwel meteen sloeg zijn hoofd aan het tollen alsof hij zeeziek was, hij braakte en ondertussen smeulde de afdruk van haar lichaam nog na in de vuurzee van zijn gedachten, in het slagveld van de lakens. Haar nek, hun borsten tegen elkaar, zijn lippen rond het moedervlekje op haar wang. Hij had voorgesteld om te negenenzestigen, en ze knikte maar bleef liggen. Hij had zich gerecht en omgedraaid, zesennegentigen deden ze en bij die gedachte vloeiden de tranen dan eindelijk over zijn wangen.

Zijn bloempje was tot lang na de breuk van hem blijven houden. Ze hield van hem omdat hij al het geld dat hij niet verzoop, uitgaf aan platen en boeken. Omdat hij over haar schreef, terwijl ze in bed op hem lag te wachten. Ze hield van hem omdat hij zijn voeten in bed niet stil kon houden, ze constant tegen elkaar wreef. Omdat hij boos werd als zij niet stil lag. Ze hield van hem omdat hij haar doodgraag likte. Omdat hij naakt voor het klapraam een sigaret rookte nadat ze was klaargekomen, ze keek graag naar zijn silhouet. Ze hield van hem omdat hij wilde dat zijn vrienden van haar hielden. Omdat ze allemaal samen dansten en werkelijk niemand nadacht over hoe vreselijk ze eruit moesten zien. Ze hield van hem omdat zijn ouders van haar hielden. Omdat ze een gezin wilde dat op het zijne lijkt. Ze hield van hem omdat niemand zo naar haar luisterde als hij, en omdat ze niemand liever hoorde praten dan hem. Ze hield van hem omdat ze wist dat hij over sommige dingen zweeg, omdat ze sommige dingen niet mocht vragen. Er waren donkere kamers in zijn hart die altijd gesloten moesten blijven, waar niemand een sleutel voor had. Maar soms, zonder aanwijzing sloegen de deuren open en was hij zichzelf niet, het was onverklaarbaar, maar dan leek hij haar te haten. Toen hij haar voor de zoveelste keer vertelde dat hij niet met haar verder wilde, had ze in zijn ogen gekeken en iemand gezien die ze niet herkende. Ze had geknikt en ze wist dat het geen zin had om te blijven proberen, om steeds alles op te bouwen wat hij brak, want hij had haar geleerd dat zij ook een persoon was. Daarom hield ze het meest van hem: omdat hij hielp bij het sorteren van de wereld, waardoor ze plots zichzelf kon zien.

Om half negen werd hij wakker in de zetel door het ruisen van de zee en de opgekomen zon. Het zonlicht sneed door zijn hoofd, al wist hij zelf wel wie aansprakelijk te stellen voor zijn hoofdpijn. Hij had het dus niet aangedurfd om in het bed te slapen. Er waren uiteraard geen pijnstillers aanwezig op het appartement, en daar was hij niet eens rouwig om. Uit principe nam hij die niet bij katers. Mario had hem blijkbaar gisterennacht een sms’je gestuurd: ‘Hard ah gaan met de boys in Bruges, goed als we mrgn komen uitwaaien?’ ‘Ik kom vandaag al terug’, antwoordde hij.

De opdracht was volbracht, alles waarvoor hij naar het appartement was gekomen, had hij gedaan. Hij had hen gezien, hij had een reconstructie gemaakt en hij voelde zich op een bepaalde manier opgelucht. Iedereen had het hem verteld, zij ook: tijd heelt alle wonden, maar ondertussen wist hij dat het gelogen was. Niet alle wonden helen, niet helemaal althans, ze vervagen hoogstens een beetje. Ze krijgen een plaats op het lichaam die af en toe zelfs aan de aandacht ontsnapt, tot je in de spiegel kijkt en denkt: oh, daar is dat litteken, en daar had hij ondertussen vrede mee. Gelukkig had hij niet gemerkt dat de tijd niet alleen wonden doet vervagen, maar ook herinneringen. Sinds de dag dat ze elkaar niet meer spraken, waren de herinneringen aan haar minder scherp geworden: haar pa was nog nooit in Japan geweest, wel in China, ze had geen espadrilles gedragen al hadden haar voeten wel gestonken, haar kleedje was donkerblauw, op haar shirt stond Dumbo (jij hebt ook zo’n oren had ze giechelend gezegd), en ze had geen vuistje zand gelost in zijn boxershort. De reconstructie die hij gemaakt had was een productie van gemaakte herinneringen, zoals geen enkele reconstructie ooit het origineel evenaart. Hoewel hij het niet wist, was het echt begonnen. Het vergeten.

Thomas Vandewalle                                                                                   

Gent, 02/01/2022